Adriana (Jaan) van der Putten-Nieuwkoop geboren op 19 februari 1892 in Heusden was de dochter van ,De Lange Mie’. Haar moeder was de waardin van het togerscafé aan Zuid-Willemsvaart 136 (nu Videotheek).
Haar vader Cornelis evenals haar man Anton van der Putten zaten op de binnenvaart in de tijd van de zeil- en stoomschepen. Toon was toger, iemand die de boten met een touw voorttrok. Het zandpad langs de Zuid-Willemsvaart heette dan ook toogpad of jaagpad. De togers gebruikten vaak paardekracht voor hun werk.
De trouwfoto van het echtpaar Toon van der Putten en Jaan Nieuwkoop. Hij was toger en zij was de dochter van ,De Lange Mie', de waardin van het togerscafé aan Zuid-Willemsvaart 136, tegenwoordig videotheek Sluis 0.
Toon was een bietje een rauwe. Een echte toger, voerman zeggen ze ook wel. Soms was hij dagen aan een stuk weg. De boten voeren van hier naar Gemert, Helmond of Weert. Onderweg namen ze opdrachten aan bij bruggen, sluizen of een rustcafé. Ze stopten waar ze zijn moesten met der goederen, turf, fruit of andere waar. Bij de sluizen kregen de paarden een emmer water en een kop haver met een pak zemelen. De togers stopten 's nachts bij een logement waarachter de paarden gestald werden. Thuis, achter het café, konden vier paarden op stal. Toon praatte veel tegen ze. Eén ervan was z'n lievelingsdier. Dat kon praten door ja en nee met zijn kop te schudden.
Vreemde voerlui
Als mijn man voor veertien dagen of drie weken van huis wegbleef, schreef hij vanuit een stopplaats een kaartje. De ene keer was de boodschap dat hij over enkele dagen thuis hoopte te zijn of dat hij een schip aangenomen had en eerst doorvoer naar Limburg. Behalve onze knechts die voor de paarden zorgden bleven er ook vaak vreemde voerlui uit Veghel of Antwerpen overnachten. Ze kochten paarden of namen vracht aan. Anderen werkten als voerman. Dat leverde behoorlijk wat weekgeld op. Er was altijd werk. 's Morgens vroeg om drie uur ging Toon vaak al op stap. Wanneer ik hem thuis verwachtte stond ik aan de deur. Ik zag hem in de verte aankomen. Het tuig met zoveel blinkend koper schitterde in de zon. Mensen aan de wal bleven er voor stil staan. „Moet uwes dat allemaal poetsen?”, vroegen ze dan. „Wie anders” zei Toon. „Mijn vrouw heeft acht kinderen, als die maar schoon zijn vind ik het al lang goed”.
Dan werden eerst de paarden op stal gezet, afgetuigd en gepoetst. Ze kregen vers eten en drinken. En 's morgens vroeg er weer op uit. Dan hoorde ik hem al roepen en slaan met de zweep: „Nondeju vooruit”. Achèrme, later had-ie er spijt van. Ik zei: „Ge kunt toch wel omhoog kloppen, as oew beesten zo hard te slaan”.
105
Kind in café
Moeder noemde ze ,De Lange Mie’, voluit heette ze Maria de Volder van haar meisjesnaam. In haar café stond een orgel, dat zag je vaak in de tijd dat er geen radio en weinig muziek was. Het stond altijd aan, dat was goed voor de klandizie, zei ze. Maar toen ik in de kleinen kwam te zitten en de kinderwagen in het café zette stopte ik stiekem de muziek. „Zet dat ding aan, daar moet ik mijn centen van hebben”, zei ze kwaad.